U bent hier:
Home
>
Uitgebreide informatie (dwerg) Poedel
> Standaard van de (dwerg) Poedel
Standaard van de
dwerg (Poedel)
Algemeen:
De Poedel is een Frans
ras dat wordt gerangschikt onder de gebruiks- en gezelschapshonden. Het is
een hond van een evenredig type, iets langer dan hoog (11 : 10), met typisch
kroeshaar, krullen of koorden. Hij heeft het voorkomen van een schrandere
hond die steeds waakzaam en bedrijvig is. Hij is harmonisch gebouwd, maakt
een elegante, fiere indruk, en heeft een trippelende, lichte gang. De gang
mag nooit slepend of gestrekt zijn. De Poedel staat bekend om zijn trouw, en
heeft aanleg om te leren en te worden afgericht. Dit alles maakt hem tot een
bijzonder aangename gezelschapshond.
Hoofd:
Voornaam, rechtlijnig
en in de juiste verhouding tot het lichaam. De lengte moet iets meer zijn
dan tweevijfde van de schouderhoogte. Het hoofd mag niet zwaar of grof zijn,
maar ook niet te verfijnd. De vorm moet onder de overliggende huid duidelijk
zichtbaar zijn.
De neus moet scherp
afgetekend en duidelijk ontwikkeld zijn, een loodrechte neusspiegel en wijde
neusgaten hebben. De neus is zwart bij de zwarte, witte en grijze
exemplaren, bruin bij de bruine exemplaren, en gekleurd volgens het hele
gamma dat kan gaan van donkerbruin tot zwart (zonder dat deze laatste kleur
de voorkeur geniet) bij de abrikooskleurige exemplaren. Zwart wordt in het
laatste geval aanvaard om een mogelijke depigmentatie te voorkomen. De
neusrug is recht en de lengte is ongeveer negentiende deel van die van de
schedel. De beide helften van de onderkaak lopen nagenoeg evenwijdig. De
snuit toont stevig en sierlijk, maar niet puntig of spits. Het zijaanzicht
van de snuit wordt bepaald door de onderkaak en niet door de rand van de
bovenlip. De lippen zijn weinig ontwikkeld, vrij droog en van gemiddelde
dikte. De onderlip is aangesloten en de bovenlip rust op de onderlip zonder
af te hangen. De kleur is zwart bij de zwarte, witte en grijze exemplaren,
en gepigmenteerd bij de bruine exemplaren. Bij de abrikooskleurige
exemplaren zijn de lippen gekleurd volgens het hele gamma van donkerbruin
tot zwart (zonder dat deze laatste kleur de voorkeur geniet). Het zwart
wordt aanvaard om een mogelijke depigmentatie te voorkomen. De mondhoek mag
niet scherp getekend zijn.
De wangen steken niet
uit, maar liggen vlak aan de botten. De onderbogen zijn fijn gevormd en
weinig gevuld. De kauwspieren zijn weinig ontwikkeld en vormen de
anatomische basis van de wangen. De jukbeenbogen steken slechts een weinig
uit.
De stop is een
onscherpe indeuking bij de overgang van de neus naar het voorhoofd, zoals
bij honden van een evenredig type. De schedel is goed gevormd. De breedte is
minder dan de helft van de lengte van het hoofd. De hoek tussen de schedelas
en het zijvlak van het hoofd bedraagt 1619°. Van bovenaf gezien ziet de
schedel in zijn geheel eruit als een in de lengteas liggend ovaal, terwijl
hij van opzij gezien lichtelijk bol is. De lengteassen lopen enigszins uit
elkaar. De wenkbrauwbogen springen matig uit en zijn met lange haren bezet.
De voorhoofdsgroeve is breed tussen de ogen en wordt naar de sterk
ontwikkelde achterhoofdsknobbel smaller. Bij dwergen mag de
achterhoofdsknobbel minder ontwikkeld zijn. Dit geldt tevens voor de
Toypoedel.
Gebit:
De kaken sluiten
normaal met sterke tanden.
Oren:
Tamelijk lang en
afhangend langs de wangen. Aangezet op het verlengde van een lijn die aan de
bovenkant van de neus begint en onder de buitenkant van het oog doorgaat. De
oren zijn vlak, worden vanaf de inzet breder, en zijn rond aan de uiteinden.
Ze zijn bezet met gegolfde, zeer lange haren. Als het oor de mondhoek niet
raakt, kan de hond nooit de kwalificatie 'uitmuntend' krijgen.
Ogen:
De uitdrukking van de
ogen is pittig. Ze liggen ter hoogte van de stop en zijn enigszins schuin
geplaatst. De kleur is zwart of zeer donkerbruin voor de zwarte, witte,
grijze en abrikooskleurige exemplaren en kunnen voor de bruine Poedel donker
amberkleurig zijn.
Lichaam:
De hals is sterk,
licht gebogen naar de nek, van middelmatige lengte en goed gevormd. Het
hoofd wordt hoog en fier gedragen. De hals vertoont geen keelhuid en is
ovaal in doorsnee met de nek. De lengte van de hals is minder dan die van
het hoofd.
De schoft is matig
ontwikkeld. De schouder is schuin en gespierd. Het schouderblad vormt een
hoek van 90-100° met het opperarmbeen. De lengte van het opperarmbeen komt
overeen met de lengte van het schouderblad. Het algemene voorkomen van het
Poedellichaam is harmonisch. Gewoonlijk overtreft de lengte enigszins de
schouderhoogte. De voorborst is normaal als bij de doorsnee middelbelijnde
hond. Het uiteinde van het borstbeen moet iets uitspringen en tamelijk hoog
liggen, waardoor het hoofd hoger, gemakkelijker en voornamer wordt gedragen.
De borst reikt tot de ellebogen. De borstbreedte is gelijk aan tweederde van
haar hoogte. De borstomtrek, achter de schouders gemeten, moet minstens 10
cm meer zijn dan de schouderhoogte. De ribben zijn ovaal gewelfd en breed
aan het ruggedeelte. De rug is harmonisch belijnd en kort. De rug mag niet
gewelfd (karperrug) of ingezakt (zadelrug) zijn . De schouderhoogte is
vrijwel gelijk aan de hoogte van het kruis tot de grond. De lendenen zijn
stevig en gespierd. De buik en de flanken zijn opgetrokken zonder
windhondachtig te zijn. Het kruis is gerond, maar mag niet afvallend zijn.
Schouderhoogte:
De Grote Poedel
boven 45 tot 58 cm (de Grote Poedel moet de vergrote en ontwikkelde weergave
zijn van de Middenslagpoedel, met behoud van dezelfde eigenschappen).
De
Middenslag-poedel boven 35 cm tot en met 45 cm.
De Dwergpoedel
boven 28 cm tot en met 35 cm (de Dwergpoedel moet in zijn geheel dezelfde
aanblik geven als de Middenslagpoedel, weliswaar kleiner, maar zo veel
mogelijk met behoud van dezelfde verhoudingen zonder dwerggroei te
vertonen).
De Toypoedel
onder 28 cm, met een na te streven ideale grootte van 25 cm (de Toypoedel moet
dezelfde aanblik bieden als de Dwergpoedel en aan dezelfde algemene
verhoudingen beantwoorden, alsmede aan alle vereisten zoals gesteld in de
rasstandaard; elk vertoon van dwerggroei is uitgesloten, de
achterhoofdsknobbel mag minder ontwikkeld zijn).
Benen:
De voorbenen zijn
volmaakt recht en evenwijdig, elegant en goed gespierd. De polsen zijn een
voortzetting van de voorste belijning van de onderarm. De middenvoet is
sterk, niet grof, en van opzij gezien bijna recht. De dijen zijn goed
gespierd en stevig. De achterbenen moeten van achteren gezien evenwijdig
lopen.
De spieren zijn sterk
ontwikkeld en duidelijk zichtbaar. Het spronggewricht is tamelijk sterk
gehoekt.
De hoeken van heupbeen
naar dijbeen, van dijbeen naar onderbeen en van onderbeen naar voetwortel
moeten duidelijk aangegeven zijn teneinde een recht, steil geheel te
vermijden, hetgeen soms een ongewenst aflopend kruis met zich meebrengt.
De voetwortel en de
middenvoet moeten loodrecht geplaatst zijn. De Poedel moet zonder
hubertusklauw, dus zonder vijfde teen aan de achtervoet worden geboren.
Voeten:
Aan de kleine kant,
stevig, gesloten en ovaalvormig. De tenen zijn goed gebogen, gespierd,
aaneengesloten en verbonden door een vlies. Ze staan loodrecht op de harde,
dikke voetzool. De nagels bij de zwarte en grijze exemplaren moeten zwart
zijn en bij de bruine exemplaren bruin tot zwart. Bij witte Poedels mogen de
nagels gekleurd of zwart zijn, maar ze moeten overeenstemmen met de
pigmentatie. Witte nagels blijven een fout. Bij de abrikooskleurige Poedels
moeten de nagels gekleurd zijn volgens het hele gamma van donkerbruin tot
zwart. Deze laatste kleur wordt aanvaard zonder de voorkeur te genieten.
Staart:
Deze wordt niet meer
gecoupeerd.
Vacht:
De getinte huid van de
Poedel is soepel, maar niet los. De zwarte, bruine, grijze en
abrikooskleurige Poedels moeten een pigmentatie hebben die overeenstemt met
de kleur van hun beharing. Voor witte Poedels is een zilverkleurige huid
gewenst, maar de pigmentatie mag de kleur van de vacht niet nadelig
beïnvloeden. Er zijn ook witte Poedels die een lichte huid hebben waarop
spikkels voorkomen, niet alleen op de binnengedeelten - hetgeen vaak
voorkomt - maar ook op de rest van het lichaam. Dit is echter geen fout.
De
algemene pigmentatie moet in haar grootst mogelijke intensiteit worden
nagestreefd aan de oogleden, de neus, de lippen, het tandvlees, het
gehemelte, het slijmvlies, de omtrek van natuurlijke openingen, het scrotum
en aan de voetzolen. De pigmentatie moet zwart zijn bij zwarte, witte en
grijze exemplaren, en donkerbruin bij bruine exemplaren. Bij
abrikooskleurige Poedels moet het pigment ook eenkleurig en zo donker
mogelijk zijn, volgens het gamma van donkerbruin tot zwart. Deze laatste
kleur wordt wel geaccepteerd zonder de voorkeur te genieten, om een
mogelijke depigmentatie te voorkomen.
De Kroespoedel
heeft een overvloedige beharing van een fijne samenstelling. De beharing is
wollig, kroest goed, is veerkrachtig en biedt weerstand aan de druk van de
hand. De vacht moet zeer dicht en dik zijn, een gelijkmatige lengte hebben,
gelijke krullen vormen en over het geheel gekamd zijn. Het haar dat aanvoelt
als 'paardenhaar' is ongewenst en wordt achtergesteld bij honden met haar
van de gewenste samenstelling.
De Koordenpoedel
heeft een overvloedige vacht van een fijne samenstelling. De beharing is
wollig en dicht, en vormt kenmerkende koordjes van gelijke lengte. Deze
koordjes dienen minstens 20 cm lang te zijn. Hoe langer, hoe beter. De
koordjes langs de zijkanten van het hoofd mogen met een bandje boven het
hoofd worden samengebonden. De koordjes van het lichaam worden over beide
zijden verdeeld teneinde een wanordelijke vacht te vermijden.
Er is een aantal
voorgeschreven kapsels.
Leeuwentoilet:
Zowel de Poedel met kroeshaar als die met koorden hebben een geschoren
achterhand tot aan de ribben. Verder moeten worden geschoren: de snuit van
onderen en van boven vanaf de onderoogleden; de wangen; de voor- en
achterbenen met uitzondering van de polsmofjes of armbanden en van de
motieven naar vrije keus op de achterhand; de staart, met uitzondering van
een ronde of langwerpige pompoen aan het uiteinde. Het dragen van een snor
is voor alle exemplaren voorgeschreven. Het laten staan van de vacht op de
voorbenen, de 'broek', is toegestaan.
Modern toilet:
Het laten staan van de vacht op de vier ledematen is toegestaan, onder de
volgende nadrukkelijke voorwaarden.
a. Scheren: aan
de voorbenen de voeten vanaf de nagels tot aan de duimen en aan de
achterbenen de voeten tot een gelijke hoogte als de voorbenen (het is
toegestaan alleen de tenen met de tondeuse van haar te ontdoen); het hoofd
en de staart zoals onder leeuwetoilet is omschreven. Als uitzondering zijn
in dit toilet toegestaan: het laten staan op de onderkaak van een kort
baardje dat niet langer mag zijn dan 1 cm en waarvan de onderlijn parallel
met de onderkaak verloopt (een zogenaamde geitesik is niet toegestaan); het
verwijderen van de pompoen van de staart (dit zal echter het beoordelen van
de structuur van het haar schaden).
b. Inkorten
(knippen): op het lichaam, om de ruglijn te doen uitkomen, een gedeelte
dat een min of meer duidelijke moirering geeft van minstens 1 cm (deze
lengte neemt toe naar de onderkant van de ribben en ter hoogte van de
ledematen); op het hoofd laat men een 'helm' staan waarvan de lengte in
overeenstemming is met de grootte van de hond (hij wordt op redelijke hoogte
afgerond, daalt aan de achterzijde schuin af tot op de nek en verloopt van
daaruit in een punt); aan de hals wordt de vacht niet geschoren, maar op een
zodanige lengte gebracht dat ze aansluit bij de lijn van de voorborst; het
onderste deel van het oor blijft bedekt met haar dat van boven naar beneden
geleidelijk in lengte toeneemt en uitloopt in franjes die gelijk mogen
worden geknipt; op de ledematen een broek, die duidelijk een overgang
vertoont naar de geschoren voeten (de lengte van het haar neemt van onderen
naar boven geleidelijk in lengte toe, zodat op de schouders en dijen een
lengte wordt bereikt van 4-7 cm, te meten aan het strak gespannen haar en
alles in verhouding tot de grootte van de hond; pofeffecten moeten worden
vermeden; de broek op de achterbenen moet de voor de poedel zo typische
hoekingen goed laten uitkomen.
Engels toilet:
Als het leeuwetoilet, met als toevoegingen: op de achterhand motieven, dat wil
zeggen polsmoffen en armbanden; op het hoofd een zogenaamde topknot (voor
dit toilet is een snor naar eigen keuze).
Kleur:
De Kroespoedel en de
Koordenpoedel zijn egaal zwart, wit, bruin, grijs of abrikooskleurig.
Onbepaalde of niet-uniforme kleuren worden als een fout beschouwd.
Het bruin moet zuiver
zijn. Dat wil zeggen tamelijk donker, egaal en warm. De schakeringen in de
bruine tint mogen nooit tot beige of nog lichtere nuances daarvan verworden.
De vacht mag ook niet de donkere kastanjekleur bereiken die te dicht bij
zwart ligt (zeer donkerbruin of bruin met een paarse gloed).
Het grijs moet uniform
van kleur zijn. De schakeringen in de effen kleur mogen niet het zwart of
het wit benaderen.
De abrikooskleur moet
uniform zijn en mag niet naar beige, crème, bruin of een schakering van
bruin neigen.
bron: mijn hond, mijn vriend
|